Tekst 158

04-02-2013 16:41

“Waarom ontbreekt die bladzijde?” vroeg ze.

Krakend schoof Berthold zijn stoel naar achteren. Moe stond hij recht en liep naar de deur. Hij draaide aan de lichtknop en een kleine lamp boven het grote houten bureau ging aan.

Vanmiddag zaten ze voor de tweede keer aan zijn schrijftafel. Elise  werkte,  in opdracht van Boer en Tuinder, aan een reportage over het boerenleven van vroeger en nu. Via Het Belang van Limburg had ze informanten opgeroepen die haar daarover zouden kunnen vertellen.

Berthold Kerkhofs had gereageerd. Indirect. Eerst via bekenden. Daarna kwam een bericht aanwaaien via haar schoonbroer en uiteindelijk moffelde een buurvrouw zijn telefoonnummer in het borstzakje van haar spijkerjasje.

Elise besloot te telefoneren en ze maakten een afspraak.

Berthold Kerkhofs had zijn levensverhaal opgeschreven. Tekst 158 stond met krullende hoofdletters op de titelpagina. Elise  had het handgeschreven boekwerk mee naar huis kunnen nemen en verschillende keren had ze het 201 pagina’s tellende levensverslag doorgelezen. Het was haar opgevallen dat Berthold Kerkhofs schreef  alsof hij niet verbonden was met het leven dat hij zelf geleefd had. Bij het vertellen van de grootste rampen en de vetste winsten bleef hij koel, nuchter en zakelijk. De Voer had tot drie keer toe meer dan een meter hoog in zijn huis gestaan, zodat hij de modder met kruiwagens naar buiten moest rijden. Hij constateerde nuchter dat de stank van bedorven aarde zich nog maanden erna bleef opdringen. Op precies dezelfde onderkoelde toon schreef hij over zijn hoogstambomen in de Rotweide. Door de hoge ligging van die wei was een late lente vrieskoude niet aan de jonge bloesem geraakt. Al het fruit in de wijde omgeving was in de kiem doodgevroren maar zijn hoogstammen droegen die nazomer prachtig gerijpte appels, peren en kersen. De veiling had er een ongekend hoge prijs voor betaald maar in het verslag kwam geen greintje blijdschap aan de oppervlakte. Elise bleef elke keer met een onbehaaglijk knagend gevoel zitten nadat ze het verhaal gelezen had en kon er maar niet achter komen wat daar door oorzaak van was. Totdat ze de ontbrekende bladzijde ontdekte en zich vragen begon te stellen.

Berthold Kerkhofs was een jaar of zeventig. Ongewoon glanzend wit was zijn haar. Hij droeg een donker kostuum en een kraakwit hemd met een gesteven kraag, versierd met een zwart vlindertje. De gouden ketting van een zakhorloge liep van een knoop naar zijn vestzakje. Hij woonde al jaren alleen. Ik wist dat zijn vrouw jong gestorven was en ook dat hij daarna niet meer geïnteresseerd was in de mensen uit het dorp. Hij had geen kinderen en leefde als een kluizenaar.

Ook zijn woning was goed verzorgd. Gordijnen van velours. Haakwerk op de hoofdsteunen van de zetels. Donkere eikenhouten meubels en vloer. Kleurige perzische tapijten.  Alles herinnerde aan het interieur van haar grootouders. Zelfs de geur. Een mengeling van tabaksrook en frisse boenwas.

Berthold nam zijn pijp en opende zijn tabaksdoos. De indringende zoete geur verspreidde zich meteen in de kamer. Met zorg nam hij een plukje tussen wijsvinger en duim en legde het in zijn pijp. Hij plooide een stukje metaal uit zijn Zwitsers zakmes en stopte daarmee de tabak dieper en vaster in de pijp.

Elise bekeek  met zorg haar notities.

“Meneer Kerkhofs, waarom ontbreekt die pagina” vroeg ze nog een keer. “ In de pagina’s ervoor leeft uw vrouw nog en erna blijkt ze dood te zijn.”

Verrassende sterretjes verschenen in zijn verstandige ogen en een kleine glimlach speelde om zijn strenge mond. Hij legde zijn pijp op het bureau en krakend schoof hij zijn stoel naar achteren. 

“Waarom lacht u nu?” vroeg ze hem.

Een felle zonnestraal scheen verveeld in haar gezicht.

Berthold Kerkhofs stond recht, liep naar het raam en schoof een gordijn dicht.

“Ja, op die ontbrekende bladzijde  vertel ik over de Mergelweide, die ik wilde ruilen voor een plat stuk grond. Toen is het allemaal begonnen.”

Hij ging weer op zijn stoel zitten en vertelde.

“ Ik had in die tijd teveel weilanden en een gebrek aan akker. Ik wilde de Mergelweide omploegen en er maïs op zetten. Of ik nu kunstmest strooide voor gras of voor maïs, dat bleef qua investering gelijk.  De Heer vernam van mijn plan en stelde een ruil voor. Hij meende dat het platte stuk meer geschikt zou zijn voor de maïsteelt. De eerste jaren hoefde ik die grond niet te bemesten en ik bespaarde me vooral veel tijd. Een plat stuk is veel gemakkelijker te bewerken. Het was een verstandige ruil maar Mitra heeft  zich tot het laatst toe ertegen verzet. Ze wilde de Mergelweide niet kwijt en ze wilde niet dat ik de wei zou omploegen. Ik weet niet meer hoe vaak ik het haar gevraagd heb: “Waarom niet, Mitra?” Maar verder dan een verwijtend gezicht en huilbuien kwam ze niet. Dagenlang weigerde ze me dan elk woord. Ze heeft er nooit over willen praten.”

Berthold liep weer naar het raam, trok tergend langzaam het tweede gordijn dicht en een vreemde koelte schaduwde de kamer in. Toen draaide hij zich met een korte, krachtige beweging haar kant uit.

“Dat zwijgen van jou heeft me gek gemaakt, Mitra. Dat stille, verwijtende gezicht, de gods- lamlendige dag. In het veld leefde ik op. Daar voelde ik me goed. Maar als ik hier het huis binnenliep was het alsof een groot, zwaar, zwart gewicht op mijn schouwers viel”.

“Dit is een spontane metamorfose” hoorde Elise uit de verte in zichzelf roepen. “Dit is pas interessant. Denk aan de Twee Stemmen van Jeroen Willems. Toen heb je toch gezien dat een acteur ook uiterlijk veranderen kan als hij een ander personage speelt”.

Berthold leek ineens jaren jonger. Hij was jaren jonger. Zijn ogen spuugden ontwapenend vuur. Leven. Hij bewoog soepel. Alle oude moeheid was verdwenen.

Geschrokken nam ze een sigaret en toen ze de aansteker aanstak zag ze een vreemde hand. Een verweerde, gerimpelde hand. De aansteker viel op de grond en toen ze de palm bekeek zag ze een kapotgewerkte hand. Vier dikke eeltbulten op een rij. Een hand vol kloven. Daarna zag ze een mouw van een blouse die ze niet kende. Ze keek vlug verder. Ze droeg een donkere jurk onder een grote, groene schort. Daaronder zag ze dikke, gebreide kousen en om haar schoen te kunnen zien tilde ze haar rechtervoet omhoog. Ze had pijn in haar been, voelde ze. De stevige, bruine schoen was met zwarte veters vastgemaakt. Van een scheut pijn in haar lies viel haar voet vanzelf weer op de grond.

“Gelukkig geen mestkever! Dat komt ervan als je schrijver worden wil” piepte een dun lijntje haar boven haarzelf uit.

Ze voelde zich zwaar. Zo moe en zwaar. Haar buik deed vreemd en ze wilde er haar hand opleggen. Voordat ze het wist raakte ze haar buik al aan en ze keek naar beneden.

“Wat is dit?” schreeuwde ze uit. Ze sprong recht. Het zweet liep langs haar lijf. “Wat is dit Berthold?”

‘t Gelaat van Berthold opende zich. “Mitra, je praat” zei hij warm.

“Ik ben Mitra helemaal niet. Dat weet je toch! Dat weet je toch? Ik heet Elise. Elisabeth Blanck. Ik ben met jou komen praten over het boerenleven om er een reportage over te kunnen schrijven en nu…”

Ze hield haar buik vast en ging zitten. Ze voelde dat het kind heftig bewoog. Met de benen uiteen, haar buik op de knieën keek ze perplex op naar de jonge man tegenover haar.

“Je praat Mitra” zei hij weer.

“Spontane simultaan regressie” werd stevig op een hoger plan geregistreerd. “Ga met hem mee en geef hem het verhaal van Mitra’s dood. Dat verhaal schreeuwt onder Tekst 158. En zo geef je Berthold ook iets terug” fluisterkluisterde het tussen haar oren.

Ze bekeek de jonge man nog eens goed. Weerloos met zoveel vragen.

“Vraag maar wat je weten wil, Berthold. Ik wil je alles vertellen. Precies zoals het was.” hoorde ze zichzelf zeggen.

Berthold draaide zich om, schoof de gordijnen weer open en liep naar zijn stoel. De zon was verschoven en belichtte nu het robuuste houten bureau.

De oude man ging zitten maar zijn ogen leefden nog. Kinderogen. En Elise? Ze miste haar buik al nog voordat ze zich realiseerde dat hij verdwenen was.

Berthold stak rustig zijn pijp op.

“Schrijf dan maar eens een verhaal over Mitra’s dood” zei hij grinnikend en hij trok flink aan zijn pijp.

Elise schoot spontaan in een lachje. Ultieme zelfspot maakte zich direct meester van het kluwen van inferieure emoties dat om gehoor slijmde.

Ze stond recht, gaf hem een stevige hand en deelde een vette knipoog uit.

“Dat is beloofd, Berthold. Enne…ik vind onderhand de weg alleen wel naar de voordeur. Adieu!”

© Bep Mergelsberg, 2005 

Gepubliceerd in WEL, tijdschrift van universitaire werkgroep Literatuur en Media, Leuven