De nacht van Arsène Bomarzon.

21-02-2016 09:11

 

Ik heb het beloofd. Ik heb het hun beloofd. Ik heb aan hen gezegd dat de kerk in het midden gebouwd wordt, precies tussen de twee dorpen in. En zij hebben mij vertrouwd. Ze hebben hun goede geld geschonken aan het bouwcomité omdat ik gezegd heb dat ik de rentmeester van de baron vertrouw. Dat ik zeker weet dat de kerk tussen Mheer en Banholt geplaatst zal worden.

Hoe kan ik me ooit nog laten zien in het dorp? Ik schaam me kapot. Hoe heb ik hem ooit kunnen geloven? Op zijn woord van eer heb ik hem vertrouwd. Hoe kan een mens zo onnozel zijn? Zo stom…Zo oerstom…

 

Arsène zit in zijn stoel en leunt zwaar met beide ellebogen op de tafel voor hem. Hij houdt zijn hoofd tussen zijn beide handen. Om middernacht pas kwam hij thuis, na een onderhoud met de rentmeester. Een gesprek waarin hem meteen duidelijk werd hoe goedgelovig hij geweest was. Hij had al zijn registers opengetrokken en geargumenteerd, gebedeld, gescholden en gedreigd, maar de rentmeester had geen andere keuze dan het herhalen van het standpunt van de baron.

 

Trillend van ingehouden woede schenkt Arsène de laatste jenever in zijn glas en drinkt het huilend in een teug leeg. Hij verslikt zich, het koude zweet parelt op zijn voorhoofd. Hij staat op en probeert zich hoestend en wankelend overeind te houden. Hij grijpt zich vast aan het Perzisch tafelkleed en trekt alles dat erop ligt mee in zijn val. Als een gekapte oude eikenboom kraakt hij kreunend voorover. Als hij op de grond ligt, voelt hij het bloed uit zijn neus sijpelen. Het lawaai van brekend glas en aardewerk wekt het huis. Marie, de meid, gilt vanuit haar zolderkamer en een van de knechten roept dat er een inbreker in huis is. De hond buiten op de koer slaat aan.

Arsène weet dat als hij nu niets onderneemt, het hele huis binnen tien tellen in rep en roer staat, iets dat de naaste buren, een honderdtal meters verderop, niet zal ontgaan.

 

Arsène krabbelt overeind en nog op handen en voeten brult hij de hond toe: Max, af! Liggen!

Meteen is het stil het huis. Gespannen stil. Arsène voelt dat iedereen luistert. Hij kruipt behoedzaam overeind en proeft hoe zijn bloed en zweet zich vermengt met de smaak van jenever die nog in zijn mond ronddwaalt. Hij wankelt naar zijn stoel en ploft neer. Hij legt zijn hoofd achterover op de hoge rugleuning, dwingt zich te ontspannen en vermant zich. Met zijn rustgevende en gezaghebbende basstem zegt hij dat ze weer moeten gaan slapen.

Morgen is het weer vroeg dag.

 

Morgen is het weer vroeg dag.

De klok slaat drie uur. Arsène neemt de gestreken witte zakdoek uit zijn broekzak en vouwt deze uit. De geur van gestreken linnengoed troost hem en hij dept, begaan met zichzelf, zijn gezicht schoon. Hij bekijkt de zweet- en bloedvlekken en huivert bij het besef dat de afbeelding ook zonder doornenkroon gelijkt. Hij frommelt de zakdoek triest en terneergeslagen ineen en werpt hem moedeloos bij de hoop scherven op de houten vloer. Hij overweegt even om ook naar bed te gaan maar dan komt het beeld van de woedende mannen van het dorp weer voor zijn geest.

Als ze dit horen slaan ze me kapot.

Hij staat met een ruk rechtop en neemt de tweede fles jonge jenever uit de fraai uitgestoken Mechelse kast. Uit gewoonte wrijft hij over de leeuwenkop maar bij het besef daarvan stopt hij abrupt.

Na vandaag zal niets meer gewoon zijn zoals het altijd was. Nooit meer zal het worden zoals het was. Alles is veranderd.

 

© Bep Mergelsberg, januari 2013

Gepubliceerd in Cuyperskoorts, Roermonds Literair Broederschap